Luisterend naar de muziek
die wij vroeger samen hoorden,
ruk ik aan mijn verdriet
als een hond aan een ketting.
Violen en fluiten zweven
een zilveren rag
over de afgrond
totdat de stilte
mij weer insluit.
Onder haar matglazen stolp
ontbrandt opnieuw
het geluidloze gevecht
tussen verwachting en wanhoop
om het niemandsland
van mijn bestaan.
(bron: Water uit de rots/Van Oorschot)